Terwijl op de benedenverdieping TechniShow 2022 van start is gegaan, spreken topmensen uit de productietechnologie, overheid en brancheorganisaties met elkaar in een van de hoger gelegen zalen van het Jaarbeurs-complex. Een uur lang discussiëren ze tijdens een rondetafelsessie over verdere digitalisering. De groep vertegenwoordigt de belangrijkste spelers van het Nederlandse industrielandschap en ze zijn het in ieder geval over één ding eens: verdere digitalisering is een must.
Hoe staat Nederland er voor, als het gaat om digitalisering van de productietechnologie? Nederland staat derde in de zogenoemde DESI-index. Deze Digital Economy and Society Index van de EU rangschikt Europese landen op basis van de kwaliteit van de digitale infrastructuur en het gebruik van digitale toepassingen door inwoners. Ook kijkt de index naar hun online vaardigheden. Daarnaast wordt gemeten in welke mate het bedrijfsleven digitaal actief is en hoe de digitale dienstverlening van de overheid presteert. “Kunnen we daarmee ook concluderen dat het uitstekend gaat met de digitalisering in de maakindustrie?”, vraagt Eveliene Langedijk zich af. Ze is nationaal programmamanager Smart Industry, en moderator tijdens het rondetafelgesprek. “Internet is bij ons sneller en toegankelijker dan in andere landen, maar dat wil niet zeggen dat het uitstekend gaat met de digitalisering van de maakindustrie”, stelt Anoek Schellings (managing director Cadmes). Volgens haar is Nederland heel erg ‘point-solution’ gericht; dat wil zeggen dat de software vooral gericht is op een specifiek onderdeel van de productie en minder op het proces in zijn geheel. “Dat heeft te maken met het andere karakter dat onze maakindustrie heeft dan bijvoorbeeld die in Frankrijk of Duitsland. De machinebouw daar produceert een groot deel voor de eigen markt. Hier ligt de focus op de kant van de toeleveranciers. Helaas is het ‘point-solution-denken’ vanuit automatiseringsperspectief om processen te optimaliseren niet zo praktisch.”
General manager Phillipe Reinders Folmer van Renishaw sluit zich hierbij aan. “Een hoge plek op een index moet geen doel zijn. Het is een hartstikke leuke statistiek, maar juist bij automatiseren en digitaliseren is het proces belangrijker. Het doel moet dus zijn dat automatiseren niet stopt.”
Menko Eisma, general manager bij Trumpf Nederland, vult aan: “De derde plaats? De achter ons liggende landen groeien juist steeds sneller naar ons toe.”
“Het is geen plek om ons te nestelen voor de komende jaren”, zegt Andre Gaalman, eigenaar van Leering Hengelo en voorzitter van FPT-Vimag. “Om ons op de derde plek te kunnen blijven handhaven, zullen we moeten blijven investeren in verdere digitalisering, in de breedste zin van het woord. We kunnen niet achteroverleunen. Digitalisering gaat zo verschrikkelijk snel, en de snelheid ervan neemt ook nog eens toe. We kunnen niet doen alsof we er al zijn.”
Wendbaarheid
Vanuit het ministerie van Economische Zaken is Pieter Waasdorp aangeschoven bij het rondetafelgesprek. Hij is directeur Ondernemerschap aan zijn ministerie. “Het vervelende van een index is dat hij een achteruitkijkspiegel is, terwijl je wel vooruit en om je heen moet blijven kijken. We hebben een mooie uitgangspositie als het gaat om digitalisatie en we laten veel landen achter ons, maar tegelijk maken we ons op het ministerie van Economische Zaken druk over het vestigings- en ondernemersklimaat. Daarbij gaat het in brede zin natuurlijk over het tekort aan talent. Maar nog meer hoor ik dat het mogelijk moet zijn om samen te werken in ketens in de sector.”
Volgens Waasdorp is het nadeel van het mkb – waar toch de meeste machinebouwers onder vallen – de schaal. De bedrijven zijn te klein om een vuist te maken. Het grote voordeel is dat het mkb wendbaar is. En als deze bedrijven erin slagen om clusters en netwerken te bouwen van grotere en kleinere mkb-collega’s, kun je de nadelen van de schaalgrootte onderuit halen terwijl je de voordelen van wendbaarheid houdt.
“Verder maken we ons zorgen over hoe de samenleving naar het bedrijfsleven kijkt. Dat is niet altijd met een positieve blik, omdat men niet weet wat voor fantastische dingen de industrie maakt. Dat blijft helaas onder de motorkap. We moeten kijken of we kunnen proberen om meer zichtbaar te maken welke mogelijkheden er zijn. Ik denk dat we de handen ineen moeten slaan om dat te bereiken.”
Peter Wennink, CEO van ASML, vindt de term ‘digitalisering’ een containerbegrip. “Digitalisering binnen een bedrijf is in de kern prima. Maar de vraag is of we in staat zijn om de waardepositie die we de afgelopen 25 jaar hebben opgebouwd vast te houden en tegelijkertijd kunnen blijven innoveren. Waarbij innovatie ook nog eens toenemende complexiteit betekent, zowel technisch als operationeel. Die complexiteit kan je heus managen, als je het maar als een totaalsysteem aanpakt.”
Op dit moment heeft ASML ook uitdagingen met leveranciers. De ketens zijn verstoord geraakt door de coronapandemie en de oorlog in Oekraïne. Wanneer je de integratie van het hele systeem niet ondersteunt met de juiste digitale processen, ebt hierdoor de transparantie weg en weet je dus niet wat er in de keten gebeurt. Het gevolg kan een verkeerde of te late beslissing zijn.
Wennink: “Digitalisering gaat dus ook over het managen van complexiteit en het creëren van transparantie in de keten. Concreet betekent het dat je integratie tussen bijvoorbeeld de CAD-systemen en de ERP-software naadloos moet zijn. Helaas is dat natuurlijk niet altijd het geval. Zo worstelden wij met de integratie tussen een Siemens-applicatie en SAP. Daarom hebben we met de CEO’s van SAP, Siemens en ASML ingezet op een Europese oplossing. Dat biedt ons een goede basis om verder te gaan. Dit is digitalisering op het hoogste niveau.”
Prikkelinstrumenten
“Is investeren in digitalisering enkel en alleen de verantwoordelijkheid van ondernemers? Of ligt de druk ook op de schouders van de overheid?”, vraagt moderator Langedijk aan het gezelschap. ASML-baas Wennink weet dat echt fundamentele innovatie gepaard gaat met risico’s. Maar als je als samenleving vindt dat het belangrijk is dat je economie naar een volgende vorm van waardecreatie gaat, moet de samenleving daar ook aan meebetalen.
“Ik denk dat we het samen moeten doen”, zegt Wennink. “Innovaties moet je in beginsel aan het bedrijfsleven overlaten. Soms is snel handelen nodig en dat kan je niet aan de overheid overlaten. Dan ben je als bedrijf te laat. Maar er moeten wel instrumenten zijn om innovatiekracht te hebben. Noem het ‘prikkelinstrumenten’. Ondernemen is het nemen van risico’s, maar het is fijn als de overheid dat herkent en wil meedoen. Ik geloof in partnerschappen, het kan niet anders.”
Theo Henrar, voorzitter van brancheorganisatie FME, heeft een suggestie over een aspect waarin de overheid veel hulp kan bieden: systeemveiligheid. “We hebben helaas gezien dat een aantal bedrijven het slachtoffer is geweest van cyberaanvallen. De overheid heeft wat mij betreft de belangrijke taak om ervoor te zorgen dat het systeem goed werkt en veilig is.”
Daarnaast stipt Henrar een bekend probleem aan: het gebrek aan goed personeel. Volgens hem kiezen steeds minder mensen voor de techniek. Daarom is FME een samenwerkingsverband met Bouwend Nederland, Techniek Nederland, Metaalunie en Energie Nederland aangegaan om te kijken of er onderling afspraken kunnen worden gemaakt. Van de opleidingsfondsen gaat nu maar een klein gedeelte naar de sector. “We werken aan voorstellen, samen met de vakbonden en ondernemers, om opleidingsgeld te investeren in techniek. De overheid zou kunnen bijpassen en ook in techniek moeten investeren.”
WBSO
Een belangrijk instrument volgens alle deelnemers aan de rondetafeldiscussie is de WBSO. Deze Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk, een fiscaal hulpmiddel, moet makkelijker en beter toegankelijk worden. Er gaat bijna 1,4 miljard euro in om. Wennink: “Als je een duidelijk beleid voert en weet waar de industriële innovatie plaats moet vinden, focus dan de WBSO op die plekken waar de samenwerking het meeste profijt van heeft. Dat is onder andere onze machine-industrie. In Europa zijn we daar sterk in; het aandeel van de machine-industrie in de Nederlandse economie is de laatste jaren verdrievoudigd. Maak daar als overheid een van de speerpunten van.”
En maak het simpeler en toegankelijker voor mkb-bedrijven, vult Gaalman van FPT-Vimag aan. “Je ziet nu dat we te veel hulp nodig hebben om een aanvraag in het kader van de WBSO in te kunnen dienen. Er zitten allemaal controle-instrumenten op, en dat is goed. Het mkb wil echt graag aan de regels voldoen, maar soms is het lastig om alle vinkjes te kunnen zetten.”
Opvallend is dat Waasdorp van Economische Zaken het volstrekt eens is met Wennink en Gaalman. “Een deel van de opbrengsten slaat neer in de samenleving als geheel. En we moeten wel zorgen dat de sector verder ontwikkeld wordt, met de WBSO als parel in de kroon. Ik kan niet inschatten hoe het staat qua toegankelijkheid. Dat gaat in golven; er zijn periodes waarin er meer vertrouwen is vanuit de samenleving, en daarna komen er weer berichten dat de overheid een soort flappentap is. Dan zie je meteen een beweging terug naar wat strengere beoordeling.”
Eddo Cammeraat, algemeen directeur van Laagland, stelt voor dat de brancheorganisaties een grotere rol krijgen bij het verdelen van subsidies. “De Nederlandse maakindustrie bestaat vooral uit mkb’ers. Het zijn relatief kleine ondernemingen die aanhikken tegen de aanschaf van machines. Terecht, want machines met hoge productiviteit en nauwkeurigheid vergen behoorlijke investeringen. Ik vind het brengen van technologie een van de opgaven van onze branchevereniging. Wij staan dicht bij de ondernemers. Kan je dan niet de verdeling van subsidies bij de brancheorganisaties neerleggen? Die weten wat er speelt en wat de ondernemers nodig hebben. De overheid is een groot orgaan waarbinnen ondernemers niet zomaar hun weg weten te vinden. Maar ondernemers kennen wel de toeleveranciers, de keten en de brancheverenigingen.”
Paradox
Frank Scherphof (directeur operations bij Voortman Steel Machinery) snijdt een interessante paradox aan: “Hoe meer digitalisering, hoe moeilijker het wordt om projecten voor de WBSO geschikt te krijgen. De WBSO is een beetje gerelateerd aan hardware. Zeker voor het mkb is het lastig om innovaties te kunnen presenteren, juist omdat het gedeelte dat om digitalisering gaat steeds belangrijker wordt. Misschien wordt de inspanning wel te groot om in aanmerking te komen voor een subsidie?”
Wennink van ASML: “Het is inderdaad niet alleen de hardware. Het is systeemintegratie.”
Schellings van Cadmes: “Dat is onze kracht in Nederland. Daarom ziet onze economie er anders uit. Als we willen blijven innoveren, moeten we investeren in kennis en samenwerkingsverbanden.”
Wennink: “Waarom geven wij vijftig procent van onze inkoop uit in Nederland? We hebben hier hele specifieke kennis. Onze Amerikaanse collega’s komen naar Nederland voor onderdelen. Wij kunnen hier iets en we moeten zorgen dat we dat vasthouden. Als onze positie hierin wordt bedreigd, kunnen we maar één ding doen en dat is nog sneller gaan. Niet beschermen, maar stimuleren, vanuit onze kracht. Nogmaals: we kunnen in Nederland dingen die ze in de rest van de wereld nauwelijks kunnen. En dat is echt waar.”
Foto’s: Michiel Ton